Zvi Eyal

Zvi Eyal

Monday, March 17, 2014

EEN BEKLAGENSWAARDIGE GESCHIEDENIS

Jeruzalem tijdens de Ottomaanse overheersing in 1865
Tijdens de Ottomaanse overheersing, was het voor de Joodse bevolking van Jeruzalem moeilijk om de Kotel (Westelijke Muur of Klaagmuur) te bezoeken. Het Moslim Kwartier van de Oude Stad van Jeruzalem was in de 12e eeuw uitgebreid met het Mughrabi (of Marokkaanse) kwartier dat aan dit restant van de Tempel van Herodes grensde.

Toen de Britten het Mandaat over Palestina kregen vroeg de Hoofd commissaris van Palestina zich af waarom geen enkele Joodse filantroop de Kotel nooit gekocht had. 

Britse soldaat houdt de Joden in de gaten
Op verzoek van de Arabieren werd een status quo overeenkomst gesloten door de Britten die het plaatsen van banken of stoelen bij de Kotel verbood. Een Engelse officier werd gestationeerd om te voorkomen dat de Joden het toch deden. Zij mochten ook geen scherm plaatsen om de mannen en vrouwen te scheiden als grote groepen mensen bij elkaar kwamen om te bidden. De Arabieren waren bang dat de Joden hun rechten op de Kotel wilden laten gelden en daarmee gelijktijdig ook die van de Tempelberg. Moefti al-Husseinie gaf opdracht voor nieuwe constructies naast en boven de Kotel. De Britten gaven toestemming voor de bouw van een moskee ernaast, inclusief een minaret, en een muezzin werd aangesteld om de Moslims op te roepen tot gebed. Deze provocaties leidden tot protesten van de Joden. De spanningen namen toe.

In 1929 gaf de Moefti de opdracht dat een opening werd gemaakt tussen het zuidelijke
punt van de smalle ruimte voor de Kotel. Het doodlopende straatje werd nu een doorgangsweg van de Tempelberg in de gebedsruimte. Muilezels werden door de smalle steeg geleid, die vaak hun ontlasting achterlieten. De Joden protesteerden over deze praktijken en de bouwprojecten in de omgeving. De Engelsen haalden hun schouders op.


Arabieren provoceerden, vielen biddende Joden aan, en gebruikten Joodse protesten als een aanleiding voor de vreselijke Hebron pogrom in augustus 1929.
De Volkerenbond gaf toestemming voor een onderzoekscommissie.
David Yellin, hoofd van de Hebreeuwse Onderwijzers Seminarie, lid van het Ottomaanse Parlement en een van de eerste publieke figuren die openlijk lid werd van de Zionisten beweging sprak de Commissie toe:
"Vandaag worden wij door u beoordeeld. Een land dat sinds haar bestaan is berooid van alles wat haar dierbaar en heilig is – de graven van de aartsvaderen; de graven van haar grote koningen, de graven van haar heilige profeten en boven al, de plaats waar de Heilige Tempel stond. Alles is haar afgenomen; en van al de getuigen van haar heiligheid, is maar een ding overgebleven – een klein stukje van een muur, die aan een kant begrensd wordt door de plaats van haar vroegere tempel. Voor die stenen muur, staat deze natie onder de open lucht, in de hitte van de zomer en tijdens de winter regen, om haar hart uit te storten voor God in de hemel."

De Commissie concludeerde dat de Kotel, de steeg daarvoor en het Marokkaanse Kwartier het eigendom waren van de Moslim Waqf. Joden hadden te allen tijde 'recht op 'vrije toegang tot de Westelijk Muur om te bidden'. Het was echter verboden (illegaal) om op de Sjofar te blazen.
In de jaren dertig was dit ook al verboden, maar het kwam regelmatig voor dat jongeren aan het einde van de Jom Kippoer dienst het toch deden. Zij werden prompt gearresteerd, wat meestal resulteerde in een zware geldboete of een gevangenisstraf van 3-6 maanden.
De Commissie stipuleerde ook dat de Moslims geen dieren meer door het steegje mochten leiden of op andere manieren de Joodse gebedssamenkomsten verstoren, zoals muziek maken vlakbij de Muur.

Tijdens de Onafhankelijkheids oorlog in 1948 viel de Oude Stad van Jeruzalem in handen van de Jordaniërs. De Joodse bevolking werd verdreven en 19 jaar lang konden de Joden alleen vanaf de Zionsberg een glimpje opvangen van de Kotel. Erbij komen was niet toegestaan.

Wat een vreugde toen in 1967 Jeruzalem heroverd en herenigd werd.
Het Marokkaanse kwartier werd met de grond gelijk gemaakt en het plein voor de Kotel vergroot.

Joden en niet-Joden uit de hele wereld bidden nu dagelijks bij die eeuwenoude muur, die ooit onderdeel was van de Tempel van Herodes, uit de tijd van Jezus. 

EEN BIJZONDER TELEFOONTJE

Manfred Rosenbaum was met zijn ouders voor de 2e Wereldoorlog vanuit Berlijn naar Nederland gevlucht. In Zaandam was hij opgegroeid en naar school gegaan, totdat de oproep kwam om naar Westerbork te verhuizen. (Alle niet-Nederlandse Joden moesten daar in 1939 naar toe.)
Zijn moeder was gescheiden en naar Mandaat Palestina verhuisd. Manfred moest naar Westerbork, waar hij Harry Klafter (Zvi Eyal) leerde kennen die in januari 1942 met zijn moeder in kamp Westerbork aankwam. Zowel Harry als Manfred stonden op de lijst voor het eerste transport naar Auschwitz op 15 juli 1942. Harry's moeder wist commandant Deppner ervan te overtuigen Harry niet mee te laten gaan, en Kurt Schlesinger was Manfred's pleitbezorger door te zeggen dat hij 'nodig' was.
(Jaren later had Manfred spijt dat hij Schlesinger nooit bedankt had voor zijn redding. Wat niemand zich toentertijd realiseerde – ook omdat men niet wist wat er in het 'Oosten' gebeurde – was dat als er iemand van de transportlijst werd afgehaald, en in Westerbork mocht blijven, in zijn plaats iemand anders op transport gesteld werd.)

Omdat hij op de 'Palestina Lijst' stond is Manfred uiteindelijk naar Bergen-Belsen
gedeporteerd. (Harry en zijn broer zijn op 4 september 1944 uit Westerbork ontsnapt.)
Manfred kwam in het "verdwenen transport/trein" terecht dat een week voor de bevrijding doelloos door Duitsland zwierf totdat het bij Tröbitz door het Russische leger bevrijd werd.
Volkomen verzwakt van de honger en de ontberingen, kreeg Manfred weer nieuwe energie toen hij in de buurt van de spoorlijn een kip zag lopen. Iemand anders had ook zijn zinnen op die kip gezet, en ze vochten erom, maar uiteindelijk wist Manfred het dier te bemachtigen. Nooit zou hij het moment en de geur vergeten van het verse, bruine brood dat hij kreeg.

De groep Nederlandse overlevenden werden in een aparte wagon gezet. Ze zaten op het dak en zongen: "Oranje boven, oranje boven, leve de koningin!" Bij Valkenberg ging de trein de Nederlandse grens over. Douaniers wilden identificatie papieren zien, maar die hadden de Holocaust overlevenden natuurlijk niet. "Waar ben je geboren?" vroeg de douanier. "Berlijn," zei Manfred. Er werd geen rekening mee gehouden dat hij in Nederland was opgegroeid, voor de douaniers was hij 'de vijand'. De kapitein van het gevangenenkamp verwelkomde het groepje verzwakte, uitgemergelde overlevenden met: "Jullie zijn Duitsers, en Joden. Ik haat Duitsers, en zal jullie laten zien wat ik van de Joden denk." Ze werden tussen de Nederlandse SS'ers en NSB'ers gezet, geslagen en moesten allerlei zware fysieke straffen ondergaan. Gelukkig had er in het transport ook een meester de Vries (advocaat) gezeten die het voor elkaar kreeg dat het groepje overlevenden na twee weken vrij kon komen. 'Na deze 'Kleine Sjoa' ervaring wist Manfred dat hij niet in Nederland kon blijven.

In 1946 probeerde hij samen met Harry als verstekeling op een sinaasappelboot naar
Palestina te  komen, die in de haven van Amsterdam lag. 


Bij de Berlagebrug namen de jongelui de eerste tram van 6 uur. Harry gooide een kwartje in het apparaat zodat de tram niet bij iedere halte zou stoppen en zij sneller bij het Centraal Station zouden aankomen. 
Toen ze het schip benaderden bleek er zoveel bewaking te zijn dat het onmogelijk was om aan boord te komen. 

Later deed Manfred opnieuw een poging, waarbij het hem lukte om ongezien aan boord te komen. Hij deed alsof hij lid van de bemanning was en begon brutaalweg in de kombuis aardappels te schillen. Uiteraard werd hij gesnapt en van boord gegooid. Uiteindelijk is hij met een officieel immigratie certificaat (een van de weinige) in Palestina terecht gekomen.

 Jaren later werd Manfred uitgenodigd om samen met de overlevenden van het 'verloren
transport' een herdenkingsbijeenkomst bij te wonen bij Tröbitz. Een van de sprekers vertelde een verhaal over een kip waarover hij met iemand anders vocht. "Dat was ik!" riep Manfred. Na afloop omarmden de twee mannen elkaar. Joop Melkman bleek nu Michman te heten die in 1957 naar Israël was geëmigreerd. Voor de oorlog was hij leider van de Zionistische Jeugdbeweging in Nederland geweest; in Israël werkte hij bij het ministerie van onderwijs en later bij Yad Vashem. (Tegenwoordig werkt zijn zoon, prof. Dan  Michman daar.)

December 2013
De telefoon gaat en Zvi neemt op. "Je spreekt met Manfred Rosenbaum. Ken je me nog?"
Natuurlijk kon de verraste Zvi Manfred nog herinneren en luisterde naar de speurtocht om hem te vinden. "Ik kende je alleen nog van de tijd dat je Harry Klafter heette," zei Manfred. In Israël was er niemand met die naam te vinden, en hij had bijna de hoop opgeheven toen hij een dochter van de fam. Birnbaum (verzorgden de weeskinderen in Westerbork) ontmoette die hem wist te vertellen dat de man die hij zocht nu Zvi Eyal heette. Het telefoonnummer was toen snel gevonden. Samen met zijn dochter bracht Zvi toen een bezoek aan de 89 jarige Manfred, die later een tegenbezoek bracht met zijn dochter. Het was een bijzonder weerzien na al die jaren.






Wednesday, March 12, 2014

ITAMAR BARNEA - een gewonde genezer

Phantom straaljager
Als Phantom* (straaljager) piloot van IAF (Israeli Air Force) Squadron 201 (ook wel "One"- Een genoemd) had Itamar (de schoonzoon van Zvi en Hefzi) tijdens de Jom Kipoer oorlog heel wat kameraden zien sneuvelen. Ondanks de gevaarlijke missies kwam hij steeds weer veilig op de basis terug. 
Tot die ene dag toen de oorlog al ten einde liep – 21 oktober 1973.
Tijdens een achtervolging van een Syrische MIG werd hij aan de rand van Damascus neergeschoten.  Itamar en Gil Haran, de navigator, gebruikten de schietstoel om zich in veiligheid te brengen. Terwijl hij aan zijn parachute naar beneden zweefde probeerde Itamar zich mentaal voor te bereiden op het moment van gevangenneming. Vanaf de grond werden de Israëlische parachutisten echter beschoten door Syrische soldaten terwijl vanuit de lucht ook uit Migs geschoten werd. (Een grove schending van 'gevechtsetiquette' tussen piloten.)
De Syriërs bleven schieten. Itamar had inmiddels zeven schotwonden aan benen en zijn hals. Hij zag een Syriër met getrokken wapen op zich afkomen en wist dat hij doodgeschoten zou worden. Van een korte afstand schoot de man hem in zijn borst. Even later zag Itamar zichzelf op de grond liggen – hij had een bijna-dood ervaring.*

*  Met een bijna-doodervaring (gewoonlijk afgekort tot BDE) wordt een ervaring bedoeld in een veranderde bewustzijnsstaat tijdens een reële levensbedreigende situatie. De mensen zijn dus bijna dood en hebben het gevoel zich buiten het lichaam te bevinden (uittreding), voordat de persoon weer terugkeert in zijn pijnlijke lichaam.

In de veronderstelling dat de beide piloten dood waren werd de zwaargewonde Itamar op een vrachtwagen gegooid. Even later lag hij onder zijn dode vriend – iets wat hem zijn leven lang bleef achtervolgen. Itamar kwam bij op de operatietafel waar hij onder de verblindende lampen ondervraagd werd. De Russische arts verwijderde de geperforeerde long, hechtte de stomp met grote nieten, waarna de patiënt op een houten bank in de kelder werd achtergelaten. Toen hij een paar weken later nog in leven was werd Itamar overgebracht naar een cel in de al-Mazzeh* gevangenis in Damascus.

Mezzeh gevangenis: niet langer gebruikte Syrische gevangenis die uitkijkt over de hoofdstad, Damascus. Mezzeh (al-Mazzah of el-Mezze) is de naam van een wijk in west Damascus. Zowel militaire als politieke gevangenen zaten in de Mezzeh gevangenis die een infame belichaming was van onderdrukking door het Syrische gezag. Grove schending van de mensenrechten en martelingen zijn door de geschiedenis van de gevangenis bekend, maar vooral tijdens de regering van
Hafez al-Assad (1970–2000). Het gebouw ligt op een heuvel en dateert uit de tijd van de Kruisvaders. De Fransen herbouwden het en gebruikte de gevangenis voor antikoloniale strijders en politieke gevangenen.

Stemmen en geluiden droegen ver door de gangen van die gevangenis, en na maanden van ondervragingen en langdurige eenzaamheid hoorde Itamar iemand in het Hebreeuws schreeuwen: "Ze brengen mij weg!"
Even later kreeg ook Itamar een zak over zijn hoofd en werd naar een grote ruimte overgebracht. Hij werd verwelkomd door 22 Israëlische officieren, de meesten van hen piloten, die er allemaal ongezond en ongeschoren uitzagen. De officieren, gescheiden gehouden van de rest van de gevangen Israëlische soldaten, deelden alles met elkaar. Alles werd eerlijk verdeeld, van de olijven tot aan de pitabroodjes toe. Ze studeerden Engels uit Syrische propaganda boeken, speelden bridge met uit kaaspapiertjes gefabriceerde kaartjes. Op vrijdagavond zaten ze in een grote kring en zongen Sjabbat liederen. Tijdens Pesach zongen ze de liederen van de Hagada uit volle borst. (Zo hard dat de rest van de Israëlische gevangenen het aan de andere kant van de gevangenis konden horen.) Van de olie die bij de rijst zat die ze te eten kregen maakten ze een kaars, en de pit werd gefabriceerd van gevlochten draadjes van een verband. Deze kaars werd op Holocaust herdenkingsdag aangestoken ter ere van de zes miljoen Joden. Een van de piloten sneed van kippenbotje een naald waarmee hij de Israëlische vlag op een wit T-shirt naaide. Ze namen een groot risico door de 'vlag' op herdenkingsdag halfstok te hijsen - een van de krukken van een piloot diende als vlaggenstok. 
Op Onafhankelijkheidsdag werd de 'vlag' helemaal gehesen.

Eindelijk stonden de Syriërs toe dat de krijgsgevangenen bezoek kregen van het Rode Kruis. Pas nadat een Nederlandse priester de Israëlische gevangenen had gezien wisten de familieleden pas dat hun mannen, vaders en zoons nog in leven waren.
1 juni 1974 was eindelijk de dag aangebroken dat ook Itamar, ditmaal zonder blinddoek, naar het vliegveld bij Damascus gebracht werd. Een Rode Kruis vliegtuig bracht hem met de andere krijgsgevangenen naar huis.

Cobra helicopter
Itamar maakte kennis met zijn twee-maanden oude dochtertje, Lilach. Hij onderging een zeer langdurige en intensieve behandeling en rehabilitatie. Fysiek begon hij op te knappen, maar hij had het gevoel boven de grond te zweven, alsof hij geen verbinding met zijn emoties had, met zichzelf als persoon.
Vanwege zijn ene long kon hij niet langer als straaljagerpiloot functioneren, dus werd hij helikopterpiloot. 
Hij bleef aan de IAF verbonden tot na de 1e Libanon oorlog.
Toen hij 'genezen' verklaard was besloot Itamar psychologie te gaan studeren. Zijn proefschrift ging over de lange-termijn implicaties voor piloten in krijgsgevangenschap. Pas tijdens zijn studie begon hij het verband te zien tussen zijn emotionele problemen en de trauma's van zijn krijgsgevangenschap.
Hij werd hoofd van de psychologische divisie van de IAF en IDF. De 'gewonde genezer' begon anderen helpen. Hij was in staat zijn patiënt te ontmoeten in de plaats waar hij of zij gewond was. Het omgaan met trauma en haar psychologische/fysieke invloeden bleek een levenslang proces. Soms zaten de slachtoffers tijden lang emotioneel goed in hun vel en ging alles goed, totdat er iets gebeurde, b.v. een emotionele ervaring, die de demonen uit hun hol dreef. Dan worstelden zij opnieuw met gevoelens van pijn, namen emotionele afstand van hun omgeving of hadden te maken met destructieve boosheid. En zat er niets anders op dan opnieuw in therapie te gaan.

In 1998 stichtte Itamar samen met Lt. Colonel (Res) Ori Shahak en professor Avi Ohry de Erim Balaila ('s Nachts Wakker) organisatie. De drie mannen hadden het trauma van krijgsgevangenschap meegemaakt en wilden een netwerk creëren voor honderden slachtoffers die emotionele en psychologische hulp nodig hadden.

Itamar Barnea is nu hoofd psychologie van NATAL*, waar hij zowel psycholoog als onderwijzer is. Doordat alle teamleden persoonlijk trauma hebben doorgemaakt, proberen zij vanuit hun persoonlijke pijn anderen hoop en hulp te bieden.

NATAL is een Israëlisch Trauma Centrum voor Terreur en Oorlogsslachtoffers. De non-profit organisatie werd in 1998 opgericht met als doel de bevolking attent te maken op het nationale psychotrauma dat veroorzaakt is door het Arabisch-Israëlische conflict. Deze traumavorm is het gevolg van Post-Traumatische Stress Disorder (PTSD) dat voortkomt uit nationale trauma's. Het kunnen mensen zijn die lijden aan oorlogsstress, mensen die gewond zijn tijdens een terroristen aanslag, kinderen die ouders hebben verloren, of ouders die kinderen hebben verloren tijdens militaire conflicten komen in Israël maar al te vaak voor. Deze mensen blijven langdurig worstelen met gevoelens van pijn en lijden. Zij betalen de prijs voor het Arabisch-Israëlische conflict, en NATAL probeert hen te helpen hun tragedies te overkomen.

Israelische krijgsgevangenen in Syrie
De Geneva Conventie negerend, martelde en vermoorde Syrië veel Israëlische krijgsgevangenen. In december 1973 kreeg een Syrische soldaat van de minister van defensie een Medaille van de Republiek omdat hij 28 Israëlische gevangenen met een bijl gedood had, drie van hen onthoofd en het vlees van een van zijn slachtoffers had opgegeten. Op Mount Hermon bloedden twee Joodse soldaten dood nadat ze door de Syriërs waren gecastreerd. De IDF stuitte op tientallen lichamen van Joodse soldaten die waren gevangen genomen, geblinddoekt, de handen op de rug gebonden, en daarna geëxecuteerd. Syrische krijgsgevangenen bevestigden de berichten dat hun kameraden IDF gevangenen vermoord hadden. Van sommige Israëlische krijgsgevangen werden tijdens het verhoor de vingernagels uitgetrokken, terwijl anderen gebruikt werden als menselijke asbakken waarin Syrische bewakers hun sigaretten doofden.
Het hoofd van de medische dienst van de IDF bracht een rapport uit waarin stond dat "de meerderheid van de Israëlische gevangenen tijdens hun gevangenschap blootstonden aan zware fysieke en psychische martelingen. De gebruikelijke martelmethodes waren stokslagen tegen verschillende delen van het lichaam, elektrische schokken tegen de genitaliën, opzettelijke verwondingen aan oren, brandwonden aan de benen, ophangen in pijnlijke posities en andere methodes."

Na de beëindiging van de vijandelijkheden, weigerde Syrië de namen van de krijgsgevangenen aan het Rode Kruis te geven. Ze wilde niet toegeven dat er Israëlische krijgsgevangenen waren, ondanks het feit dat de mannen door lokale televisieomroepen waren gefilmd en op TV uitgezonden. De Syriërs, die opnieuw een grote nederlaag hadden geleden, gebruikten de krijgsgevangenen als hoofdtrofee tijdens de naoorlogse onderhandelingen.

*  De Phantoms waren de ruggengraat van de IAF tijdens de Jom Kipoer oorlog. Ieder vliegtuig deed zo'n zes sorties per dag en vervulde bijna iedere missie die haar was opgedragen. Bijna 100% van de strategische aanvallen werden door de F4-s uitgevoerd, en wel zo succesvol dat Syrië lang nadat de oorlog was afgelopen nog te kampen had met elektriciteitsgebrek. Tijdens de oorlog verloor de IAF 27 Phantoms, de meeste van hen werden getroffen door Syrisch afweergeschut.

In het boek zelf wordt uitvoerig beschreven hoe Itamar van zijn ernstige verwondingen hersteld is. Het was een groot wonder dat hij er levend van af was gekomen. 


HET JUWEEL VAN DE ROVA

Het Joodse Kwartier (haRova haJehoedi, of de Rova) is een van de vier traditionele
wijken van de Oude Stad van Jeruzalem. Het 116.000 m2 grote gebied ligt in de zuidoostelijke sectie van de ommuurde stad – van de Zion poort in het zuiden, langs het Armeense Kwartier in het westen, naar de Straat van de Ketting (Street of the Chain) in het noorden, tot aan de Westelijke Muur en de Tempelberg in het oosten. 

Brede muur
Doordat de Jordaniërs het Joodse kwartier in 1948 volkomen vernield hadden, kregen in 1967 eerst de archeologen gelegenheid om hun hart op te halen. O.l.v. Nachman Avigad, een archeoloog van de Hebreeuwse Universiteit, werden heel bijzondere vondsten gedaan: 'Het Verbrande Huis' (Burnt House) gaf een blik op het leven in de stad tijdens de Grote Opstand tegen de Romeinen en de verwoesting van Jeruzalem in AD 70;
De Brede Muur werd door koning Hizkia, werd gebouwd voor de verdediging van Jeruzalem. Tijdens de opgravingen werden ook de opulente huizen van Herodiaanse families gevonden, die nu een ondergronds museum zijn.

Na de Zesdaagse Oorlog in juni 1967 woonden er zo'n 17.000 moslims, 6000 Christenen en geen Joden binnen de muren van de Oude Stad. 
Toen het nieuws bekend werd dat de Joodse wijk gerenoveerd zou worden werd het stadhuis overspoeld met aanvragen. Bijna 9000 mensen wilden graag in de Rova wonen.
Dat was een probleem, want er was in eerste instantie maar ruimte voor 600-700 gezinnen (ongeveer 2500 bewoners) plus zo'n 1500 jeshiva studenten.

D.m.v. onderhandelingen, compensatie en relocatie hoopte men de Moslim populatie van de Oude Stad te verlagen naar 10.000. De infrastructuur van het Armeense, Moslim en Christelijke kwartier zou gemoderniseerd worden en het stadsbestuur hoopte verschillende historische gebouwen te restaureren en preserveren.

Vanwege de archeologische opgravingen en onverwachte technische problemen, plus de politieke situatie en de bureaucratie, groeide het Joodse bewonersaantal maar langzaam. Rond 1971 waren er nog maar 88 Joodse huishoudens in de Rova.
Tijdens de Jom Kipoer oorlog in 1973 woonden er aan paar honderd jeshiva studenten en slechts 300 Joden (waarvan bijna iedereen in dezelfde binnenplaats), plus 1400 Moslims.
Uitzicht over de Rova vanaf de Hurva Synagoge
Pas aan het einde van de 70er jaren groeide de Joodse bevolking tot zo'n 200 gezinnen – voldoende om in aanmerking te komen voor allerlei diensten. De bewoners waren actief in het organiseren van de burgerbescherming, een gemeenschapscentrum, scholen, musea en meertalig Joods educatieve programma's. 
Misgav Ladach straat

Vandaag wonen er zo'n 3000 mensen plus 1500 Jeshiva studenten in de Rova. Niet alle bewoners zijn ultraorthodox, ook al lijkt dit soms wel het geval.

Het regeringsplan om de vier wijken van de Oude Stad te renoveren faalde om politieke redenen. De Rova lijkt nu op een kleine grens-nederzetting die wordt omringd door een voortdurend groeiende Moslim populatie. Momenteel wonen er zo'n 30.000.

Het huis van de familie Eyal aan de Misgav Ladach straat, waarvan de benedenverdieping 400 jaar oud is, werd door middel van een verloting verkocht. Zvi en Hefzi hadden het winnende lot. Omdat het beschouwd werd (nog steeds) als een van de mooiste in de Rova is het huis vaak gefotografeerd. 

Zvi's tafel met menorah en 'Eyal'
Wat ooit een binnenplaats was met nissen en bogen, werd omgetoverd tot een binnentuin, een kleine oase. Zvi en Hefzi lieten een mozaïek tafel maken met een afbeelding van de Medeba kaart van Jeruzalem. Een oplettende bezoeker kan 'Eyal' in het Hebreeuws tussen de afbeelding terugvinden.

Het Joodse kwartier heeft veel interessante en mooie huizen, maar dit huis is speciaal. Het laat de ontwikkeling van het moderne Israël zien in relatie tot haar verleden, maar bovenal is het een juweel van de Rova.

Een replika van het echte mozaiek in Madaba
De Madaba Kaart (Madaba Mozaïek) is onderdeel van een vloermozaïek in de Byzantijnse kerk van St. George in Madaba, Jordanië. Het is de oudste originele cartografische afbeelding van het Heilige Land en in het bijzonder van Jeruzalem, en dateert uit de 6e eeuw AD.


Muurschildering in de Cardo




De overzichtskaart van Jeruzalem laat in detail de muren zien, de poorten, de hoofdstraten en de kerken uit die tijd. 

De hoofdstraat, de Cardo maximus (Cardo) was een overkapte straat die van noord (met de Grafkerk) naar zuid (Nea kerk) liep (van wat nu de Damascus poort tot aan de Zionspoort is.) 

De kaart werd tijdens de opgravingen van 1967 gevonden, en leidde archeologen naar de restanten van het Byzantijnse Jeruzalem. Men ontdekte de Nea kerk en de Cardo doormiddel van de aanwijzingen op de Madaba kaart.


Op bezoek bij Zvi in de binnenplaats



Friday, March 7, 2014

EEN EENVOUDIGE VRAAG

"Wees nieuwsgierig en blijf vragen stellen." Zvi Eyal
Het begon allemaal met een eenvoudige vraag: "Waarom stelt de professor zijn huis open voor wildvreemden?"
"Uit dankbaarheid voor de Nederlanders die hem hebben opgevangen nadat hij samen met zijn broer uit Westerbork was ontsnapt," legde de vriendin uit die me aan Zvi had voorgesteld.
Mijn nieuwsgierigheid was geprikkeld. Er waren niet veel mensen uit Kamp Westerbork ontsnapt. Van de meer dan 100.000 Nederlandse Joden die oostwaarts gestuurd waren, hadden slechts 5000 de Nazi kampen overleefd. Ik wilde meer weten. Het verhaal van hun ontsnapping zou een interessant artikel kunnen zijn.
Een paar maanden later nam ik een stel Nederlandse vrienden mee naar het huis op de Misgav 
Ladach Street in Jeruzalem. Professor Eyal herkende me niet meer. "Ik was nooit goed in namen onthouden," gaf de toen 87-jarige man toe. "Zelfs niet van de patiënten die ik geopereerd had. Ik had het altijd over de 'appendix in bed zes' of 'de maag in kamer negen'. "
Zoals tijdens het eerste bezoek werden we weer naar het prachtige dakterras genomen dat uitkeek op de Tempel Berg en de Westelijke Muur. Mijn vrienden vonden het prachtig en namen veel foto's. Daarna kregen we nog een rondleiding door het stijlvol ingerichte huis van de professor.
"Zou ik u een keertje mogen interviewen?" dorst ik te vragen.
"Natuurlijk." Hij pakte zijn kalender. "Wanneer wil je komen?"

Ik had een lange lijst met vragen opgesteld. Soms moest de professor naar het juiste Nederlandse woord zoeken. "Tegenwoordig spreek ik meestal alleen Hebreeuws of Engels," verontschuldigde hij zich. Hij had zoveel te vertellen. Drie uur later stelde ik voor om een andere keer terug te komen. We hadden pas 1/5 van de vragenlijst behandelt. Ik was blij dat ik het interview had opgenomen want het was onmogelijk geweest om alles op te schrijven. We hadden het over van alles en nog wat gehad, maar niet over de ontsnapping uit Westerbork. Dat moest tot een volgende keer wachten.
Zvi's ouderlijk huis op de Oude Gracht 111
De Engelse artikelen die ik over Prof. Eyal op het internet vond beantwoordden een aantal vragen, maar maakten mijn vragenlijst uiteindelijk nog langer. Een week later was ik terug voor het vervolg interview, en de week daarop weer. Ik werd een wekelijkse gast in het huis op de Misgav Ladach Street. Zvi, (ik mocht hem voortaan bij de voornaam noemen) gaf me carte-blanche om met de
Interviews te doen wat ik wilde. Voor mij was het een troost te weten dat het Holocaust verhaal van Harry Klafter (zo heette Zvi in Nederland) goed afliep.
Iedere week kwamen er meer verrassingen boven water. Zoals die keer dat Zvi heel nuchter vertelde dat hij in 1946 via de clandestiene immigratie per boot in Israël was aangekomen. Over die reis had een Amerikaanse journalist een boek geschreven. Uiteraard heb ik dat boek meteen aangeschaft!

brief uit Westerbork
Oude foto's die ik op het internet vond maakten een heleboel herinneringen lost van zijn jeugd in Utrecht en de tijd in Westerbork. Op een dag liet Zvi een envelop zien met brieven uit Westerbork, uit 1942. Ik kon mijn ogen niet geloven! Bezorgd dat het lezen van die brieven pijnlijke herinneringen naar boven zouden brengen, stelde hij me gerust. "Juist het tegenovergestelde! Dankzij jouw nieuwsgierigheid en vragen heb ik al deze bijzondere dingen uit het verleden teruggevonden. Dat ga ik delen met mijn kinderen en kleinkinderen!"

Hoe meer ik over Zvi's leven te weten kwam, des te meer research was nodig. En dat leidde weer tot nog meer vragen en vervolg interviews. Iedere week had Zvi een stapel boeken of video's voor me klaarliggen die ik kon lezen of bekijken.
"Zvi, als je het goed vind, zou ik heel graag een boek over je bijzondere leven schrijven," zei ik.
"Ik ben niet bijzonder," zei hij. "In Israël zijn er een heleboel mensen die bijzondere verhalen te vertellen hebben. Het is zo'n uniek land. Als je alleen al denkt aan het wonder dat we hier met z'n allen samen kunnen leven, terwijl we uit zoveel verschillende landen en culturen komen."

Maar het was Zvi's verhaal dat ik wilde schrijven. Deze bijzondere man was op mijn pad gekomen. Ik vond het een groot voorrecht om naar hem te luisteren en van hem te leren. Het boek dat ik momenteel nog aan eht schrijven ben is het resultaat van die ontdekkingsreis. 
 
Blij verrast door een ontdekking die ik had gedaan